Printer friendly version Print this page

Historical Text Archive © 1990 - 2024
Printer friendly version of: http://www.historicaltextarchive.org/sections.php?action=read&artid=109


Jamaica (in Dutch)

Pieter Everaerts

4Gl5	KCST

Geschiedenis: kolonisatie


Deel 1. De pré-Columbiaanse bevolking: de Arawakken

In twee golven vestigden de Arawakken, die ook wel de Taino werden genaamd zich op 

het eiland Jamaica gevestigd, nadat ze zich van hun geboortegrond, het gebied van de 

Orinoco in Guyana en Venezuela op primitieve vlotten en  kleine kano's steeds 

noordwaarts hadden begeven.  De eerste golf met de zogenaamde Redware-people 

bereikte het eiland rond 700 v. Chr., de tweede golf van 600 tot 900 n.Chr.  De 

Arawakken waren een donker ras met een vrij klein postuur, ongeveer 1m50, een 

redelijk rond gezicht, brede platte neuzen en pikzwart haar, gewoonlijk in een dot 

gedaan. 

De Arawakken waren oorspronkelijk eenvoudige vissers, daarom woonden ze ook 

hoofdzakelijk aan de kust, maar later gingen ze zich meer toeleggen op de landbouw, 

hierdoor verhuisden een bende Arawakken naar het binnenland om daar de grond te 

bewerken.  In de landbouw waren ze bij de komst van de Spanjaarden al zo bedreven dat 

ze reeds wisten dat ze hun groentes regelmatig van plaats moesten wisselen om erosie 

te voorkomen.  Als belangrijkste gewassen kweekten ze zoete aardappelen, vruchten, 

cassave, van dit gewas werd zowel een soort brood als een soort bier gemaakt, katoen 

en tabak, deze twee laatste gewassen waren de belangrijkste.  Het katoen was zelfs in 

de koloniale tijd nog wereldberoemd, de Spanjaarden lieten er zeildoek van maken en de 

Arawakse vrouwen hadden zelf eeuwen eerder van deze stof de eerste (felgekleurde) 

hangmatten ter wereld geweven en de eerste katoenen kledingstukken gemaakt.  Tabak 

roken was bij de Arawakken zowel een geliefd tijdverdrijf, als een religieus ritueel, 

doordat de verslavende stof zo geliefd was bij de Arawakken, heeft men het woord 

tabak ontleend aan de pijp waarmee de tabak werd gerookt.

De Arawak- Indianen waren eigenlijk zeer bekwame handwerkers die muurschilderingen 

in vele grotten achterlieten.  Zij waren ook sublieme beeldhouwers,  die een speciale 

techniek hanteerden, waarbij ze de steen niet kapten maar deze minutieus 

modelleerden door middel van polijsten.  Ze waren door de mogelijkheid van een grote 

materiaalkeuze ook heel vaardig in het fabriceren van werktuigen ceremoniële 

voorwerpen.  Ze beschikten ook een over opmerkelijke technische kennis.  Zo holden zij 

om hun kano’s te fabriceren de stammen van ceders uit door eerst de stronken te 

verkolen en dan met hun stenen bijlen en beitels uit te kappen. Deze kano’s verschilden 

zeer fel in grootte, in sommige kon maar één persoon, een andere kano had dan weer 

plaats voor 50 man of zelfs meer, de grootste kano die Columbus ooit heft aanschouwd 

was 29 m lang en 2,5 m breed.  Ook maakten ze al waterdichte daken van de schors van 

de calabash-boom en ze creëerden ze grote halskettingen en zogenaamde 

driepuntstenen en ze vervaardigden stenen stampers en bijlen in de vorm van 

bloemblaadjes, spijtig genoeg ging het merendeel  van hun cultuur verloren samen met 

de teloorgang van het volk door de Spaanse overheersing, maar in sommige zaken is de 

Arawakse invloed nog goed zichtbaar, zoals in de naam Jamaica, die afgeleid is van de 

naam die zij aan het land gaven, nl. Xaymaca: ’land van bos en water' en in de woorden 

kano, orkaan, hammock (= hangmat). 

De Arawakken geloofden dat ze van een grot afstamden, in hun ontstaansmythe worden 

hun oppergoden Jocuahuma  en zijn vrouwelijke wederhelft geassocieerd met de zon en 

de maan, hun hiernamaals noemde coyaba en het was een plaats van plezier en rust waar 

er geen orkanen, ziekte of andere plagen waren en waar men de hele dag kon feesten en 

dansen. Zij  aanbeden ook nog vele goden die de bekende krachten zoals de wind, de 

regen en de orkanen controleerden, deze waren voorgesteld door zemes, afbeeldingen 

van de goden als mens of als dier.  

De schedel en de belangrijkste beenderen van hun doden werden bewaard in mooie 

aardewerken kommen, waarin archeologen nog enkele van de best bewaarde schedels 

hebben aangetroffen.  

Om de tijd te verdrijven speelden de Arawakken een balspel dat batos genoemd wordt, 

dat op volleybal leek en in bepaalde stenen ruimte, bateyesen met een rubberen bal, nog 

een andere nieuwigheid voor de Spanjaarden werd gespeeld.  Dit spel speelde ook een 

erg significante rol in het Arawaks sociaal leven, want het was hier dat iedereen 

iedereen tegenkwam en men een babbeltje sloeg.  De toeschouwers wedden dan op het 

spel en dronken totdat ze zat waren of  rookten een pijp.  Een ander belangrijk 

tijdverdrijf voor de moeders in het bijzonder was het spinnen en het weven van kleding.  

Soms weefden ze deze kledingstukken om ze dan tegen levensmiddelen te ruilen met de 

volkeren van de nabije eilanden, in het bijzonder  de volkeren van Cuba en Haïti.

Politiek gezien was Jamaica door de Arawakken verdeeld in verschillende provincies, 

deze provincies werden door "caciques", een soort stamhoofden met vele privileges en 

meestal absolute beslissingsmacht bestuurd.  Zij waren de enige aan wie polygamie werd 

toegestaan en ze hadden het voor de Arawakken zeer belangrijk privilege om gewurgd 

te worden wanneer ze overleden.  De Arawakken waren een heel vreedzaam en vrijgevig 

volk, voor wie materialisme onbekend was. Voor de komst van de Spanjaarden, werden de 

Arawakken al opgeschrikt door verschillende invallen, maar toen nog van het wreedste  

en oorlogszuchtigste volk van het Caraïbisch gebied, de Cariben , aan wiens Spaanse 

naam (Caribal) de Spanjaarden de term kannibaal hebben ontleend omdat ze 

menseneters waren.  Vooraleer ze echter een laatste beslissende aanval konden doen, 

waren de Spaanse schepen al in de Nieuwe Wereld verschenen.



Deel 2.De ontdekking van het eiland

Spaanse ontdekking en kolonisatie

Op zijn tweede reis naar Amerika werd Jamaica door Columbus ontdekt nadat hij eerst 

het toenmalige Hispaniola had aangedaan, daar had hij gehoord van een eiland dat 

Xaymaca werd genoemd en wat door de Indianen werd omschreven als het land van het 

gezegende goud en gedreven door  hun begeerte naar goud trok de Spaanse vloot onder 

leiding van admiraal Columbus, naar Jamaica.  Op 5 mei van het jaar 1494 bereikte  hij 

het eiland Jamaica.  Hij meerde aan bij een plaats die hij Santa Gloria  noemde “wegens 

de buitengewone schoonheid de plaats” .   Van Jamaica zei hij dat het “het  prachtigste 

eiland dat ogen ooit hadden aanschouwd… helemaal vol met valleien, velden en vlaktes”4.  

Omdat hij de Indianen vijandig vond en schrik van hen had, wierp hij zijn anker een 

eindje van de kust weg uit.  De volgende dag, de 6de mei, zeilde hij naar een baai die leek 

op een hoefijzer, het huidige Discovery Bay, ook op deze plaats leken de inboorlingen 

hem onvriendelijk, maar hier moest hij wel aan land, want zij hadden dringend water, 

voedsel en hout nodig.

Toen claimde hij Jamaica in naam van koning Ferdinand en koningin Isabella van Spanje, 

hij noemde het land St. Jago, later verbasterd tot Santiago naar de patroonheilige van 

Spanje.  De volgende dag brachten de Indianen hem vredesoffers van cassave, vis en 

fruit en de rest van zijn verblijf daar voorzagen zij hem van eten, drinken en 

ontspanning.  Maar de gastvrijheid van de Arawakken konden het gebrek aan goud niet 

compenseren en enkele dagen later, meer bepaald op 9 mei vertrokken Columbus en zijn 

vloot alweer.

Negen jaar later leerde Columbus tijdens zijn 4de reis beter kennen, want zijn schepen 

strandden op een boogscheut van de Jamaicaanse kust.  Hij moest noodgedwongen 12 

maanden op Jamaica vertoeven voordat zijn schip eindelijk gerepareerd was, deze 

twaalf maanden bracht hij samen met zijn mannen, zijn broer en zijn zoon, bang, 

twijfelend, hongerig en ziek door.  De Indianen hadden hen al redelijk vlug in de steek 

gelaten en tot overmaat van ramp kwam het tot muiterij van zijn mannen onder leiding 

van de Porras’ broeders, de muiters kwamen tenslotte op en zeer gruwelijke manier aan 

hun einde.  Uiteindelijk slaagden twee van zijn officiers Hispaniola al peddelend in een 

kano  te bereiken, maar daar werden ze aangehouden door de jaloerse gouverneur die 

zelfs een schip naar Jamaica zond om te controleren of Columbus al dood was en om hem 

te melden dat zij geen schip konden missen.  Enkele maanden later werden ze dan toch 

vrijgelaten en met een geleend schip gingen ze de ontdekkingsreiziger,  na dit voorval 

een gebroken man, en zijn bemanning ophalen.  Op 29 juni 1504 keerden zij dan terug 

naar Spanje en Columbus zelf heeft de Nieuwe Wereld en Jamaica nooit meer 

teruggezien.

Pas in 1510 begon de eigenlijke kolonisatie van Jamaica.  Onder de eerste Spaanse 

gouverneur van het eiland, Juan de Esquivel, werd de hoofdstad, Sevilla la Nueve 

gesticht op St. Ann’s Bay.  Het was  een grote, indrukwekkende stad met een groot fort, 

een kasteel en een kerk, maar de ligging, vlakbij een paar moerassen, bleek omwille van 

de talrijke ziektes die het moerassig gebied met zich mee brachten slecht gekozen.  

Daarom nam Spanish Town5 al vlug de leidende positie van belangrijkste stad van het 

eiland over van Sevilla la Nueve.

In hetzelfde jaar begon ook de verdere ontdekking van het eiland door Diego de 

Niscuesa en Alonso de Ojeda, die zich naar de monding van de Magdalenarivier en de 

golf van Uraba begaven.  Het ging dus feitelijk om een grondige verkenning van de hele 

kustlijn, niet alleen van de fauna en flora daar, maar ook van zijn inwoners.  Ze gingen 

vooral op zoek naar de bronnen van natuurlijke rijkdom van het land.

De Arawak-Indianen werden onmiddellijk uitgebuit, stierven bijna uit in nog geen tien 

jaar tijd en daarom werden vanaf 1517 Afrikaanse slaven ingevoerd om het werk te 

verrichten.   Over het algemeen was Jamaica eigenlijk als kolonie een totale mislukking 

voor de Spanjaarden, alleen als leverancier van paarden, soldaten, voedsel en wapens 

voor de verdere verovering van Cuba en het Amerikaanse binnenland was Jamaica van 

enig nut voor de Spanjaarden geweest.  Daarna werd het een onbelangrijke slecht-

bestuurde buitenpost, mede omdat de natuurlijke rijkdommen van het land zijn nooit 

naar behoren zijn geëxploiteerd en er voor het merendeel aan passieve handel op het 

eiland werd gedaan.

Hoewel strikt genomen Jamaica door de Spanjaarden gecontroleerd werd, had het 

eiland toch een  redelijk verregaande autonomie.  De Spaanse gouverneur heerste over 

het eiland met de cabildo, een vergadering met de vooraanstaande inwoners van het 

eiland als belangrijkste adviserend orgaan.  Een invloedrijke gouverneur beheerste de 

cabildo, een onmachtige werd zelf  gedomineerd door dit orgaan.

Het Spaanse bestuur in Jamaica verzwakte gedurende de laatste jaren van de 

overheersing, de gouverneurs werden niet meer vanuit Spanje gesteund en door de toen 

al zo machtige Kerk op Jamaica gewantrouwd.  De laatste gouverneurs en hun regering 

waren echt rampzalig: er stierf één gouverneur als een gevangene in zijn eigen huis, een 

ander werd brutaal vermoord en de laatste werd uit zijn ambt ontzet nadat hij een 

gewapende overval had gepleegd.  Herhaaldelijke aanvallen van piraten waren een andere  

oorzaak van de verzwakking.  Deze aanvallen gebeurden in de gehele regio, want ze 

pasten eigenlijk in het plan van verschillende Europese staten die de grip van de 

Spanjaarden op deze regio wilden verminderen, want nu lapten deze landen toch de 

verdragen van Alcaçova en Tordesillas, waarin door de paus zeevaartmonopolies aan 

Spanje en Portugal werden toegekend aan hun laars en dus wouden ze ook kolonies 

verkrijgen waar ze zich aan konden verrijken.  De eerste aanvallen op de Jamaicaanse 

kolonie gebeurden al in 1555 door de Fransen, maar deze eerste offensieven werden 

met succes door de kolonisten teruggeslagen.  De Britten vielen Jamaica binnen en 

plunderden het eiland vier keer, in 1596, 1603, 1640 en 1643.  Bij die laatste invasie 

sneuvelden zeer veel kolonisten.  Op dit moment wist iedereen al dat de Spaanse 

hegemonie op Jamaica op zijn laatste pootjes liep, maar de grote vraag was, wanneer en 

welk land het in de strijd om het eiland zou halen.  Het antwoord kwam op 10 mei 1655, 

toen een groot Brits expeditieleger Kingston Harbour binnenvoer, opnieuw maakten de 

inwoners van Spanish Town zich klaar voor een langdurige belegering, maar deze keer 

betekende de aankomst van de vloot het einde van de Spaanse heerschappij over 

Jamaica.
Britse machtsovername

Het expeditieleger was uitgestuurd door de Lord Protector, Oliver Cromwell.  Hij had in 

zeven haasten een vloot samengebracht onder leiding van admiraal William Penn en 

generaal Robert Venables om Santo Domingo, de hoofdstad van Hispaniola  te veroveren.  

Maar op het begin zag het er alles behalve voorspoedig uit voor de expeditie, de vloot 

was vreselijk slecht uitgerust en de expeditie zo goed als niet voorbereid.  In hun 

eigenlijke opzet slaagden ze helemaal niet, want toen ze  Santo Domingo aanvielen, werd 

het gros van hun troepen uitgemoord.  

Uit ontzag voor Cromwell gingen ze toen maar (op 10 mei 1655) aan land bij Caguaya op 

het eiland Jamaica met hun zelfs nu nog reusachtige vloot van 38 schepen en 8000 

manschappen.  Het eerste belangrijke fort in de buurt van Spanish Town hadden ze op 

één, twee, drie veroverd, maar de hoofdstad van het eiland innemen bleek toch ietwat 

gecompliceerder en toen ze na langdurig beleg de stad eindelijk konden veroveren, 

waren de vooraanstaande inwoners samen met hun bezittingen al naar het noorden 

weggevlucht, door hun immense verbolgenheid staken ze al de kerken in de stad in brand 

en smolten ze de klokken om als kogels te gebruiken.  De gevluchte Spanjaarden 

bevrijdden en bewapenden zelfs hun slaven, omdat ze  dachten dat ze binnenkort toch 

weer de macht over het eiland zouden herwinnen.  

Maar deze slaven en hun nakomelingen zouden zich niet voor de Spaanse herovering 

inzetten, maar zouden eeuwige roem verkrijgen als vrijheidstrijders .  Alhoewel hij de 

mislukking van zijn expeditie van Santo Domingo betreurde, besloot hij toch het meeste 

te maken van zijn nieuwe kolonie en hij beval 1000 Ierse meisjes daarheen te sturen om 

zijn soldaten te vergezellen.  Maar men vraagt zich af of dit bevel ooit is opgevolgd.

Ondertussen werden er door de Spanjaarden onder leiding van gouverneur Christobal 

Arnaldo de Ysassi inspanningen gedaan om het eiland opnieuw in te nemen.  De 

beslissende slag vond plaats op 27 juni 1658, toen een leger dat hoofdzakelijk uit 

Mexicaanse huurlingen bestond onder leiding van gouverneur de Ysassi het eiland 

binnenviel en de eervolle overgave die kolonel Edward D'Oyley hen voorstelde, afwees.  

De roemrijke overwinning van de Britten in deze slag deed de nederlaag in Santo 

Domingo in het niets verdwijnen, zelfs het koninklijke Spaanse vaandel kregen ze in 

handen.  

Toch duurde het nog 2 jaar voordat de Spanjaarden hun heroveringsplannen voorgoed 

opbergden.  Het eiland ging officieel in de handen van de Britse kroon over in 1670, toen 

het verdrag van Madrid werd ondertekend.  Maar nog voor deze ondertekening was er al 

een machtsstrijd tussen de Britten op het eiland geweest.  De kolonels Raymond en 

Tyson leidden een muiterij, waarom is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk omwille van 

het statuut dat Jamaica zou krijgen, lid van het Commonwealth of kroonkolonie.  Maar 

deze muiterij werd gelukkig vlug de kop ingedrukt en de kolonels onthoofd.  Toen dit 

nieuws Engeland bereikte, werd D'Oyley op staande voet tot gouverneur benoemd, dit 

was 1 jaar na het einde van de muiterij .  Het leven op Jamaica kende onder hem en zijn 

opvolgers een bloeiperiode, de grondeigenaars werden zeer welgesteld, de politiek 

kende zeer weinig problemen en het leven op Jamaica werd veel gezonder, kortom, de 

levenstandaard ging omhoog.
	Britse overheersing

De Britten lieten Spanish Town stilaan voor wat het was en zij vestigden zich op de 

Liguena-vlakte met zijn uitstekende toegang tot de zee.  Ook maakten ze Kingston tot 

de belangrijke havenstad die ze zou worden, Kingston nam hierdoor enorm toe in grootte 

en belang doordat de gematste rijken hier kwamen wonen en in 1872 werd Kingston dan 

de hoofdstad van Jamaica, wat ze nu nog altijd is.

Alhoewel de oorlog met Spanje eindigde toen de Britse kroon opnieuw aan koning 

Charles II werd toegekend, zijn de gevechten tussen de verschillende Europese 

volkeren in het Caraïbisch gebied nooit opgehouden en zoals later bleek, was Jamaica 

het best van al de eilanden daar gelegen om de Spanjaarden lastig te vallen. Dus later 

werd Jamaica één van de thuishavens van de boekaniers, een wrede, wilde bende 

zeerovers die door de Britten officieel werden aangemoedigd om zich daar te vestigen, 

vermits ze door middel van deze boekaniers de Spanjaarden de stuipen op het lijf 

konden jagen.

Deze boekaniers waren eigenlijk ontsnapte slaven en gevangenen, politieke en religieuze 

vluchtelingen, … dus het uitschot der aarde en zij hadden zich op al de eilanden in het 

Caraïbisch gebied gevestigd en van daaruit zich met hun messen en musketten een 

afschrikwekkende faam bezorgd.  Aangezien de Spanjaarden hen van de eilanden hadden 

afgejaagd, legden ze zich toe op de zeevaart en nadat ze enkele Spaanse schepen 

hadden veroverd, waren ze sterk genoeg om het eiland Tortuga, ten noorden van 

Hispaniola in te nemen en dit werd hun nieuwe uitvalsbasis.  Sinds hun vlucht naar de zee 

waren ze in feite geen boekaniers meer, maar wel vrijbuiters.  Op dat moment 

verenigden ze zich zelfs om hun aanvallen beter te kunnen controleren onder één 

organisatie, de "Confederacy of the Brethren of the Coast".  Op een zeker moment 

werden hun praktijken bovendien volstrekt legaal, doordat de Britten en Fransen hen 

regelmatige commissies gingen betalen om allerlei vuile karweitjes voor hen op te 

knappen.

De Jamaicaanse gouverneur Thomas Modyford wou bij het begin van zijn ambtstermijn 

het piraterij aanpakken, maar toen de Tweede Hollandse oorlog in maart 1665 uitbrak 

moest hij zijn plannen herzien, want zonder de steun van de piraten in die oorlog, had 

het Britse imperium Jamaica toen nooit als kolonie kunnen handhaven.  Stilaan groeide 

Port Royal  uit tot de piratenhaven van zijn tijd, daar de vrijbuiters hier alles kon 

vinden wat ze nodig hadden: een afzetmarkt voor hun Spaanse buit, de mogelijkheden 

om hun schepen te herstellen en uit te rusten en amusement voor zichzelf. De 

Confederacy kenden een bloeiperiode onder leiding van Henry Morgan, een gewetensloze 

Welse landeigenaar en samen met de "Confederacy" de piratenhaven Port Royal als 

haven.   Henry Morgan verafschuwde werkelijk de Spanjaarden en viel hen keer op keer 

meedogenloos aan en plunderden hun kolonies,  met zijn goede vriend Modyford aan zijn 

zij.  De Britten apprecieerden hun werk zozeer dat deze twee beruchte piraten, Morgan 

en Modyford tot respectievelijk gouverneur en opperrechter op Jamaica.  Na hun dood 

was de macht en de invloed van de piraten over hun hoogtepunt heen en men wou deze 

vervloekte plaats verlaten en ergens anders een nieuwe nederzetting uit de grond 

stampen, het latere Kingston.  

Maar desondanks en ondanks de aardbevingen, orkanen en vele branden die het gebied 

teisterden, groeide Port Royal in de volgende eeuw toch uit tot een heel belangrijke 

haven.

Als inleiding voor 100 jaar oorlogen en gevaar, eindigde de 17de eeuw met de enige echt 

geslaagde  invasie die Jamaica ooit heeft gekend.  Gebruik makend van de verwarring die 

er op Jamaica heerste na de aardbeving in Port Royal op 7 juni 1692, ging een reusachtig 

Frans leger onder leiding van admiraal Jean Du Casse op de oostelijke kant van het 

eiland aan wal en vernielde de akkers en de huizen op het platteland op een echte 

"piraatachtige" wijze.  Een tijdje later probeerden de Fransen een nieuwe invasie te 

forceren, maar deze inval werd verhinderd door de Jamaicaanse koloniale troepen.  De 

koloniale troepen wonnen de oorlog wel, maar het eiland had toch zeer zware verliezen 

geleden.  De vrede werd gesloten in september 1697 met het verdrag van Ryswick, 

waarin ook werd vastgelegd dat de Spanjaarden ook een deel van Hispaniola aan de 

Fransen moesten afstaan.

Maar de vrede was van erg korte duur,  de komende 18de eeuw zou getekend worden 

door de vele oorlogen op het Europese vasteland die natuurlijk ook een beetje hun 

terugslag op de kolonies zouden hebben.  Zo bijvoorbeeld het memorabele treffen 

tussen admiraal John Benbow en admiraal Du Casse.  De 6-dagendurende slag eindigde 

onbeslist, maar was kenmerkend voor Benbow's vermetelheid.  Op eigen houtje viel hij 

het hele Franse eskadron aan en maakte eigenhandig een Brits schip, dat de Fransen 

hadden buitgemaakt, opnieuw buit, maar uiteindelijk werd hij gedwongen terug naar Port 

Royal te keren en de strijd op te geven, omdat zijn kapiteins het bevel niet meer wilden 

voeren, toen hij ernstig verwond was - hij had ettelijke kogels in zijn rechterbeen- en 

zijn schip bijna volledig verwoest was.  Deze oorlog werd dan weer in een ander verdrag, 

nl. dat van Utrecht, bijgelegd.  Door dit verdrag verkreeg Engeland het Franse contract 

om slaven in de Nieuwe Wereld te leveren en de belangrijkste opslagplaats bij deze 

handel was- juist - Jamaica.  

Daarna vond er nog een Brits- Franse oorlog in het Caraïbisch gebied plaats, nl. die van 

het oor van Jenkins , deze oorlog eindigde in een catastrofe voor de Britten, die onder 

leiding van admiraal Vernon ongeveer 20.000 man in de strijd verloren.  De laatste keer 

dat de Fransen de Britten op Jamaica lastig vielen, was in april 1782, toen de Franse 

troepen onder het bevel van graaf de Grasse en verbond sloten met de Spanjaarden en  

op het punt stonden Jamaica binnen te vallen, maar admiraal George Rodney 

onderschepte en overwon de vloot onderweg van Dominica naar Jamaica.  Men beloonde 

Rodney voor zijn glansrijke overwinning door een standbeeld voor hem op een plein in 

Kingston op te trekken.
Maroon-oorlogen, opstanden, onafhankelijkheid

Binnen het jaar na de Britse machtsovername, verklaarde majoor-generaal Robert 

Sedgwick dat de Maroons een doorn in hun oog zouden worden, hij kreeg meer dan 

gelijk!  In 1663 werd hen een stukje grond en vrijheid aangeboden.  Maar ze weigerden 

het, de aanleiding tot 76 jaar oorlog.  Vooral de Clarendon-slaven , grotendeels 

bestaande uit zeer moedige en strijdlustige mannen, maakte de Britten het leven zuur.  

Deze Maroons ontwikkelden in de Jamaicaanse wouden een nieuwe methode van 

oorlogvoeren met houten wapens, een soort guerilla-stijl waartegen de Britten in de 

verste verte niet opgewassen tegen waren.  Een ander belangrijk voordeel voor de 

Maroons was, dat zij beter tegen het klimaat aangepast waren, pas toen de Britten 

meer en meer troepen, speurhonden en negerhuurlingen en de strijd gingen werpen, 

begon het tij te keren.  Het echte keerpunt in de strijd was de inname van Nanny Town, 

het hoofdkwartier van één van de belangrijkste Maroon-troepen.  Na deze overwinning 

zetten de Britten de Maroons langs alle kanten onder druk en dwongen hen over te 

geven en hun vredesverdrag te aanvaarden.  In dit verdrag kregen ze wel 1500 are 

grond toegekend om een nederzetting op te bouwen, maar mochten ze geen weggelopen 

slaven meer opnemen in hun gemeenschap en ze zelfs proberen terug te vangen, de 

Maroons gingen akkoord en hun leider Cudjoe ondertekende het op 1 maart 1739.  

In 1760 brak de grootste slavenopstand in de geschiedenis van het eiland uit, deze 

Tacky-opstand werd geleid door een voormalig Afrikaans Coromantee-opperhoofd Tacky 

die samen met een kleine groep volgelingen de revolutie over het hele eiland uitdroeg.  

Deze opstond brak uit, toen Tacky en zijn bende op paasmaandag nog voor het dauwen 

van de dag een grote hoeveelheid musketten, buskruit en kogels buitmaakte in Port 

Maria, in geen tijd kende de groep honderden volgelingen en trokken ze naar het 

binnenland, terwijl ze al de blanke landeigenaars die ze op hun weg tegen kwamen, van 

kant maakten.  Op hetzelfde moment slipte een slaaf van de onder de voet gelopen 

Esher plantage weg en verspreidde het nieuws.  Een hele troep ruiters begaf zich stante 

pede naar het gebied en zodra het nieuws de gouverneur in Spanish Town te ore kwam, 

stuurde hij twee regimenten normale troepen uit en liet hij de Maroons bij zich halen, 

want door het verdrag van 1739 waren zij verplicht de Britten te helpen.  Tijdens de 

komende gevechten, verdedigden de slaven zich zeer sterk en dapper, maar aangezien 

met de tijd hun kans op succes kleiner en kleiner werd, gaven ze één voor één de strijd 

op, behalve Tacky en een harde kern van 25 man. Deze harde kern vluchtte weg naar de 

wouden, maar werden opgejaagd door de Maroons die uiteindelijk de rebellenleider 

Tacky doodschoten.  De rest van de groep pleegde hierop zelfmoord.  Na deze 

geslaagde(?) opstand, braken er overal op het eiland rebellies uit, die allemaal één voor 

één de kop werden ingedrukt.  De balans van deze slavenopstanden: ca. 60 blanken 

gedood, maar 300 tot 400 zwarte slaven.  Dus eigenlijk leverden deze verzetten geen 

uitweg uit de benarde situatie voor de zwarten.

Op het einde van de 18de eeuw lieten de twee gebeurtenissen, die overal ter wereld voor 

opschudding zorgen, zich ook in Jamaica voelen.  Deze twee gebeurtenissen waren de 

Franse revolutie en de anti-slavernij beweging in Engeland.  De Franse revolutie baarde 

de landeigenaars in Jamaica erge zorgen, daar ze vreesden dat de slaven net zoals op de 

Franse eilanden in opstand zouden komen en het juk van de slavernij zouden afwerpen.  

Hun vrees kwam uit, ook al waren het niet de slaven, maar de Maroons die aan de grond 

lagen van deze nieuwe revolte met de Tweede Maroon-oorlog in 1795.  De aanleiding van 

de oorlog was het afranselen van twee Trelawny-Maroons omdat ze een varken hadden 

gestolen, maar de echte reden lag dieper.  Deze werkelijke reden was dat de persoon 

die op werk de zweep hanteerde en de meeste gevangenen die toezicht mochten houden 

en hen mochten bespotten, weggelopen slaven waren die door de Maroons gevangen en 

overgeleverd aan de autoriteiten waren.  Dit krenkte de trots van de Maroons zeer erg 

en plotseling kwamen alle Maroons in opstand.  De graaf van Balcarres die sinds kort  

gouverneur was, geloofde dat er ernstige stappen ondernomen moesten worden.  

Ogenblikkelijk zond hij een detachement uit om de akkers van de Maroons te 

vernietigen, maar daar hadden de Maroons zelf al voor gezorgd en de Maroons leken in 

rook te zijn opgegaan totdat het detachement op zijn terugweg in één van hun 

hinderlagen terecht kwam.  Vijf maanden lang hielden 300 Maroons stand tegen 1.500 

getrainde Europese troepen en Jamaica zijn economie ging meer en meer naar de 

vaantjes door de oorlog.  Toen werd het de graaf plots duidelijk dat niemand en Maroon 

kon vinden dan een andere Maroon of een dier en hij liet 100 woeste hoonden uit Cuba 

overvaren.  De komst van de honden maakte de Maroons zo ongelooflijk bang dat ze 

smeekten voor vrede.  Eén van hun enige voorwaardes was dat ze niet van het eiland 

zouden weggevoerd worden, dit werd hun eerst beloofd, maar uiteindelijk werden toch 

vele Maroons gerepatrieerd naar Sierra Leone.

Door de grotere en grotere invloed van de humanisten in Engeland won de vraag voor de 

afschaffing van de slavernij, ook in het Caraïbisch gebied, meer en meer aan kracht. Het 

einde van de slavenhandel naar de kolonies vond in 1807 plaats en dat van de slavernij in 

1838. In Jamaica vonden de abolitionisten waardevolle bondgenoten in de missionarissen 

van non-conformistische kerken, maar het was toch een ander paar mouwen om de 

afschaffing in het parlement er door te krijgen doordat het "House of Assembly"  

bijna volledig uit landeigenaars bestond, tenslotte gaven de landeigenaars zichzelf de 

doodsteek in deze kwestie door het geduld van het Britse parlement op te gebruiken.  

Het enige wat nu nog nodig was om de slavernij voor eens en voor altijd op Jamaica te 

doen verdwijnen, was een laatste hevige opstand en deze kwam er tijdens de 

kerstvakantie van 1831 met een Baptistische leider, Sam Sharpe als grondlegger ervan.  

Deze nationale held werd opgehangen op het plein in Montega Bay dat nu zijn naam 

draagt.  Dit was het definitieve einde van de slavernij op Jamaica.  

Maar gelijkheid was nog ver weg, het was nog steeds alleen de gegoede klasse die het 

recht had om te stemmen en de ex-slaven hadden helemaal niets te zeggen.  Daarom 

kwam het in oktober 1865 tot weer een andere opstand o.l.v. Paul Bogle.  Gouverneur 

Eyre beëindigde deze rebellie huiveringwekkend door 430 mensen te executeren, 

honderden mensen af te ranselen en 1000 woningen met de grond gelijk te maken.  Deze 

handelswijze leidde tot publiek protest in heel Groot-Brittannië en daarom riepen ze 

Eyre ook terug uit Jamaica, maar vooraleer hij het eiland voor eens en altijd verliet, 

bewoog hij de leden van het "Assembly" ertoe om hun grondwet en politieke privileges 

af te staan in ruil voor het statuut als kroonkolonie.
Tijdens de laatste decennia van de 19de en de eerste van de 20ste eeuw, hadden de 

Jamaicaanse gouverneurs door het systeem van de kroonkolonie vreselijk veel macht, 

eigenlijk waren ze in staat al de veranderingen die ze wouden doorvoeren, door te 

voeren, zo werd het locale bestuur gereorganiseerd en Kingston de nieuwe hoofdstad in 

1872.  In de jaren '30 kende het eiland een zware economische repressie, als gevolg van 

de lage suikerprijzen op de wereldmarkt en de Panama-ziekte die hun bananenplantages 

trof.  Hierdoor onstonden de eerste vakbonden en politieke partijen die op hun beurt 

aan de grond van de nieuwe grondwet van 1944 lagen.  Deze grondwet bracht de periode 

als kroonkolonie tot een einde en zette het eiland op weg naar zelfbestuur.  Nog 

verdere aanpassingen met het oog op een uiteindelijk onafhankelijk Jamaica werden in 

1953, 1957 en 1959 doorgevoerd.  Na deze vernieuwingen hing het eiland alleen af van 

de Britse Kroon omwille van hun verdediging en hun internationale contacten met andere 

landen.  In 1960 begonnen de Jamaicaanse politieke partijen dan meer en meer stappen 

te ondernemen om ook een onafhankelijke regering te verkrijgen.  Een akkoord hierover 

werd in februari 1962 bereikt met een nieuwe grondwet.  Op 10 april waren er 

verkiezingen waarbij Bustamante tot eerste Jamaicaanse premier werd verkozen.  

Jamaica zijn onafhankelijkheid werd dan werkelijk een feit op 6 augustus 1962.  

De koloniale tijd van Jamaica was voorgoed voorbij!!!



Deel 3. Gevolgen van de kolonisatie

Gevolgen van de Spaanse overheersing

Eén van de meest dramatische voortvloeisels uit de Spaanse overheersing, is het 

uitsterven van de inheemse bevolking.  De Spanjaarden buitten hen, zoals ook in hun 

andere kolonies, uit tot en met.  De Arawakken waren echter niet bestand tegen zware 

dwangarbeid en lange werkdagen.  Ook waren er vele Arawakken die deze uitpersing 

door de Spanjaarden niet langer konden verdragen en daarom zelfmoord pleegden en/of 

hun kinderen van kant maakten zodat zij toch gespaard zouden blijven van de 

Spanjaarden.  Bovendien brachten de Spaanse veroveraars vele onbekende ziektes, 

zoals de pokken, verkoudheid en influenza mee, waartegen de autochtonen van Jamaica 

nog geen antistoffen hadden aangemaakt, naar het nieuwe werelddeel en dus ook naar 

het eiland Jamaica. Doordat de Spanjaarden maar niets uitprobeerden om deze 

negatieve demografische evolutie tegen te houden, waren de gevolgen niet te overzien, 

in 1611, precies 100 jaar na het begin van de echte kolonisatie, was het aantal 

Arawakken al teruggevallen van 100.000 tot 74.  

Om het verlies aan werkkrachten te compenseren, voerden de Spanjaarden al heel vroeg 

Afrikaanse slaven in op Jamaica.  De eerste lading bereikte het eiland in 1517, dit waren 

de oudste voorouders van de hedendaagse bevolking van het land.  Deze slavenhandel op 

Jamaica bleef tijdens de Spaanse periode nog redelijk binnen de perken, maar zou 

tijdens de Britse periode een grote expansie kennen.  Om het misbruik en de uitbuiting 

van  deze zwarte slaven een beetje te rechtvaardigen, bekeerden de Spanjaarden hen 

tot het christelijk geloof en susten zich met de gedachte dat het armzalige leven van 

een christelijke slaaf toch nog beter was dan het leven van een vrije heiden.

Nog een spoor van de Spaanse overheersing vindt men in de vele kerken die op het 

eiland gebouwd werden door de diepgelovige Spanjaarden.  De Kerk werd dan ook een 

hoge autoriteit op het Jamaicaanse grondgebied, die vreemd genoeg wel door de 

Spaanse kolonisten, maar niet door de overheid werd gesteund.  De belangrijke rol van 

de Kerk in het dagelijks  leven tijdens de Spaanse kolonisatie, valt nog steeds op door 

de vele straatnamen die afgeleid zijn van godsdienstige thema's, zoals White Church 

Street, Munk Street. Een ander voortvloeisel uit deze vroege kerken is de, weliswaar 

veel kleiner dan toen,  groep Rooms-katholieke christenen op Jamaica.

Ook op cultureel vlak hadden de Spanjaarden ook een behoorlijke invloed, vooral op 

bouwkundig gebied.  Zo vertoonden ze enkele architectonische hoogstandjes in het 

huidige Spanish Town.  Een belangrijk voorbeeld hiervan was een prachtige kerk met 

drie schepen uit het begin van de 19de eeuw, van het ander prachtig bouwwerk van de 

Spanjaarden, het franciscanenklooster kan men nu nog ter plaatse resten van 

terugvinden, terwijl enkele fragmenten van de architectuur in het Institute of Jamaica 

in Kingston zorgvuldig bewaard worden.  Want deze reliëfs, die dieren en mensen 

voorstellen, hebben een zeer belangrijke historische betekenis voor het eiland en het 

hele Caraïbisch gebied, dit wordt duidelijk als men naar het geringe aantal 

beeldhouwwerken kijkt dat men in het gebied kan aantreffen.  Maar ook in de 

plaatsnamen kan men nog steeds de Spaanse overheersing ontdekking, kijk maar naar 

Spanish Town, Santiago,…

Een laatste belangrijk overblijfsel van de Spanjaarden, zijn de Maroons, die de Britten 

op momenten het leven zuur hebben gemaakt. Toen de Britten in 1655 de macht over 

het eiland begonnen over te nemen van de Spanjaarden, deden deze alles eraan om hun 

greep op het land te behouden.  Vermits ze niet met genoeg manschappen waren, 

bewapenden ze ook hun slaven, die hen dan in de strijd zouden helpen.  Maar toen de 

Spanjaarden definitief van het eiland verjaagd werden, vestigden deze ex-slaven zich in 

gemeenschappen op het eiland.  Deze vrijgevochten, gewapende krijgers werden al gauw 

Maroons genoemd  en hun nakomelingen zouden met de Britten de Maroon-oorlogen 

uitvechten. 
Gevolgen van de Britse overheersing

Een eerste gevolg van de Britse overheersing is eigenlijk redelijk analoog met dat van de 

Spaanse overheersing.  Opnieuw verdwijnt er een volk, maar deze keer was het wel niet 

de inheemse bevolking, maar het waren nu de ontdekkers en eerste kolonisten van het 

eiland, de Spanjaarden, die door de Britten werden weggejaagd na de verovering en die 

ze zelfs uit de omgeving van het eiland wouden weghouden.  Om deze Spanjaarden weg 

te houden, huurden ze piraten in , maar na een tijdje zorgden deze piraten dan weer 

zelf voor problemen, omdat ze overal waar ze kwamen terreur brachten en ze Port Royal 

op Jamaica gedeeltelijk als hun thuishaven gingen beschouwen.  Enkele van deze 

beruchte piraten die Jamaica onveilig maakten waren Charles Vane, een kapitein met een 

indrukwekkende lijst overvallen op zijn kerfstok, Nicolas Brown, die een huis met 16 

mensen erin in brand stak en de beruchte Edward Teach, een geboren Jamaicaan die de 

geschiedenis inging onder de naam Zwartbaard, dé piraat aller tijden.

Een ander gevolg van de Britse inval was het toenemende belang van de slavernij, dit 

kwam mede door hun toenemend aantal, de slavernij domineerde na een tijdje echt het 

leven op Jamaica.  In 1700 waren er 7.000 Britten en 40.000 slaven op het eiland, 

honderd jaar later was het aantal Britten verdrievoudigd, maar het aantal slaven nam in 

dezelfde tijdspanne toe tot 300.000.  Voor de nieuwe slaven die uit Afrika aankwamen, 

was de overgang naar de slavernij heel zwaar.  Ze moesten gemiddeld 2 à 3 jaar 

afgericht worden eerdat ze het zware werk aankonden en dan nog… ongeveer 6 slaven 

stierven voor elke slaaf die werd geboren op het eiland.

De meeste slaven stierven omwille van het te harde werk, maar ook ziektes, slechte 

voeding en blootstelling aan weer en wind.  Gedurende hun vrije uren moesten de slaven 

nog hun eigen stukje grond bewerken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien en 

soms als een slaaf heel hard werkte, kon hij hiermee na jaren genoeg geld verdienen om 

zich vrij te kopen.  Een vrije zwarte droeg een blauw kruis op zijn schouder, deze 

minoriteit bestond uit door zichzelf vrijgekochte slaven, slaven aan wie gratie was 

verleend en de zonen en dochters van blanke landeigenaars en slaven, deze laatste groep 

was wel nog verplicht een beetje werk op de akkers te verrichten, maar toch niet zoveel 

als de slaven.  De echte slaven werden onmenselijk behandeld, ze kregen met de zweep, 

als ze niet hard genoeg werkten en zij en slavenfamilies werden uit elkaar gerukt om een 

opstand, de grote schrik te vermijden.  

Jamaica werd voor de Britten ook het middelpunt van de slavenhandel naar de Nieuwe 

Wereld door zijn goede ligging, niet te ver van het vasteland en toch nog een stuk in de 

zee.  Kingston was het distributiepunt bij uitstek en zorgde voor de levering aan andere 

eilanden in de buurt.  Tienduizenden slaven kwamen elk jaar in Jamaica, de majoriteit 

van dit aantal werd opnieuw geëxporteerd.  De terugkerende slavenschepen namen 

vooral suiker mee van Jamaica, want Jamaica was een heel belangrijke suikerproducent.

De Britten waren immers eerst op Barbados begonnen met het systematisch verbouwen 

van suikerriet, deze plantages bleken goudmijnen, in 10 jaar tijd was de oogst van 

suikerriet al 20 maal verdubbeld.  Toen de Britten dan Jamaica veroverden, was dit een 

potentieel landbouwgebied van 26 keer de grootte van Barbados.  Gouverneur Modyford 

begon met het kweken van suikerriet en 75 jaar later waren er al 430 reusachtige 

suikerrietplantages op Jamaica uit de grond gestampt.  Jamaica was aardig op weg om 

de grootste suikerproducent ter wereld te worden.  Deze enorme suikeropbrengst was 

de aanleiding voor verscheidene oorlogen , omdat de suikerkolonies de meest 

waardevolle bezittingen waren in welk imperium dan ook.  Jamaica en de andere 

suikerkolonies hadden dan ook meer politiek gezag dan alle 13 kolonies op het 

Amerikaanse vasteland tezamen.  De slaven kregen wel niets van de grote winsten van de 

productie, maar de landeigenaars werden zo rijk dat in Groot-Brittannië de uitdrukking 

ontstond : "as rich as a West Indian planter" .

Er zijn eigenlijk nog veel gevolgen van de Britse overheersing die ook nu nog zichtbaar 

zijn in het dagelijkse Jamaicaanse leven. Zo groeide door de Britse machtsovername 

Kingston uit tot één van de belangrijkste steden van het eiland en uiteindelijk zelfs tot 

de hoofdstad ervan, iets wat ze nu nog steeds is.  Het bestuur van het eiland 

veranderde ook door de Britten, zo werd de Britse koning(in) het eigenlijke hoofd van 

Jamaica en op dit moment heerst Koningin Elizabeth II, koningin van het Verenigd 

Koninkrijk, ook nog over de constitutionele monarchie Jamaica.  Op het eiland zelf is ze 

vertegenwoordigd door een gouverneur-generaal.  Bij een benoeming van een nieuwe 

regering worden de leden nog steeds aangesteld door de gouverneur-generaal, wel alleen 

nog maar een formaliteit, maar toch een duidelijk overblijfsel van de Britse bezetting.

Ook is Jamaica een lid van het Britse Gemenebest.  Dit is het geheel van landen die door 

min of meer vaste banden met het Verenigd Koninkrijk verbonden zijn.  Dit Gemenebest 

bestaat uit 49 landen die samen goed zijn voor zowat een vierde van de totale 

landoppervlakte in de hele wereld en telt ruwweg zo'n 1.200.000.000 inwoners, bijna een 

kwart van de wereldbevolking.  Deze landen zijn allemaal Britse ex-kolonies die bij hun 

onafhankelijkheid vrij mogen kiezen of ze een lid willen worden van het Gemenebest.  De 

lidstaten mogen ook nog op elk moment uit het Gemenebest stappen als ze dat wensen, 

maar dit is in het verleden nog bijna nooit gebeurd.

Door de Britse overheersing is het Engels nog steeds de officiële taal op Jamaica, 

alhoewel de gewone Jamaicanen meer en meer Patois praten, een taal die er eigenlijk 

ook door toedoen van de Britten is gekomen, het Patois is immers een taal die zich door 

de eeuwen heen heeft gevormd uit de Afrikaanse dialecten die de negerslaven spraken.  

Een ander duidelijk voortvloeisel uit de Britse bezetting is dat Jamaica al veel 

beroemde cricketspelers heeft afgeleverd en cricket is een sport die buiten het 

Verenigd Koninkrijk en zijn ex-kolonies zo goed als niet wordt beoefend.

Het Jamaicaanse rechtssysteem is gebaseerd op de Britse rechtspraak.  Zo moeten de 

Jamaicaanse rechters ook pruiken dragen en wanneer men in Jamaica in beroep gaat 

tegen zijn vonnis, moet men eerst naar het hof van beroep op Jamaica en daarna 

desnoods naar de Pryvi Council in Londen.



 Deel 4. Bibliografie

1. Reishandboek Jamaica (Elmar), Rijswijk, 1995

2. Landenreeks Jamaica, Amsterdam, 1993 

3. NOVIB landenmap Jamaica, Den Haag, 1984 

4. Insight Guides Jamaica, Singapore, 1989

5. Lonely Planet Jamaica, Hawthorn, 1996

6. Wereldmozaïek, Amsterdam/Antwerpen, 1978

7. Encyclopédie Universalis, Parijs, 1989-1996 

8. Winkler Prins, 6de druk, Amsterdam/Brussel, 1947-1954 

9. Compton's Interactive encyclopaedia, Los Angeles, 1992

10. De vier reizen van Columbus, Weert, 1991

11. Over onbekende zeeën: de ontdekkingstocht van de Feniciërs tot James Cook, Leuven, 1994

Deel 5. Illustaties
	Het Jamaicaanse wapenschild,	Arawakse houtsnijkunst op zijn best !  	 

	In 1661, toen het eiland nog een

	Britse kolonie was reeds verleend,

	De schildhouders zijn Arawak-indianen,

	Het motto luidt:"Out Of Many, One people.



De beruchte piraat en latere gouverneur Sir Henry Morgan

  Ook wel de Gever Van Cassave genoemd

   Ook afkomstig uit het Guyaanse vasteland 

  Het huidige St. Ann’s Bay

  Volgens zijn biograaf S. Eliot Morison

  = Villa de la Vega

  Zie ook: Deel 3. De gevolgen.

  Het huidige Haïti en de Dominicanse republiek

  de latere Maroons

  Op Jamaica

  Een andere beruchte piraat

  zie deel 3. Gevolgen

  Het parlement in die tijd

  Maroon komt van het Spaanse cimmarones (=wilden) , deze benaming is nog een ander overblijfsel van hen

  zie ook vroeger (bvb. Morgan)

  zie vroeger

  zo rijk als een landeigenaar in het Caraïbisch gebied